FAQ Testen en opsporen Covid-19 bij dakloze mensen

De hele bedoeling van een test- en opsporingsprogramma is het indijken en vertragen van de pandemie, door mensen die de besmetting kunnen overdragen te identificeren en af te zonderen. Een van de objectieven daarbij is de verzorgingscapaciteit op de afdelingen intensieve zorgen van de ziekenhuizen niet te overschrijden.

Dat kan maar wanneer we zoveel mogelijk vermijden dat de meest vatbare doelgroepen voor het oplopen van een zware besmetting met ernstige complicaties worden blootgesteld aan besmettingsgevaar. Het gaat dan bijvoorbeeld om ouderlingen, vooral ook in rust- en verzorgingstehuizen of mensen die al te kampen hebben met medische problemen waarop het virus een bijkomende impact heeft.

Dakloze mensen zijn zo’n specifieke en uiterst kwetsbare doelgroep. Door hun levensomstandigheden en dikwijls problematische medische toestand, zijn zij uiterst vatbaar voor allerlei infecties en complicaties. Hun levensomstandigheden maken het bovendien erg moeilijk alle hygiëne- en afzonderingsvoorschriften na te leven, waardoor ze meer dan anderen het gevaar lopen besmet te geraken.
Adequate en specifieke maatregelen om hen tegen besmetting te beschermen zijn dan ook nodig, om te voorkomen dat een groot aantal mensen uit deze groep de intensieve verzorgingdiensten gaan belasten.

Dakloze mensen zijn een bijzonder kwetsbare populatie, ook in normale tijden, omdat zij vaak verschillende problemen op het gebied van lichamelijke gezondheid, verslaving en/of geestelijke gezondheid met elkaar combineren.
In het licht van de huidige pandemie hebben deze mensen helaas meer kans om ernstig ziek te worden en te sterven.

Nog meer trouwens wanneer gegroepeerd worden in grote gemeenschappen in dagcentra of nachthuizen, waar ze nog een groter risico lopen te worden besmet als er geen adequate voorzorgen worden genomen.
Bovendien lopen ze een groter risico op complicaties waardoor ze sneller op intensieve diensten van ziekenhuizen zouden terechtkomen.

Dakloze mensen zijn door hun levensomstandigheden en door hun levensstijl reeds kwetsbaarder dan anderen. Hun gemiddelde levensverwachting schommelt rond de 50 jaar. Dikwijls combineren ze chronische ziektes met psychische aandoeningen en/of verslavingen, soms al gedurende vele jaren.

Slechte voeding, een gebrek aan gezonde slaap en langdurig misbruik van drank en of drugs, ondermijnt hun fysieke weerbaarheid .
Ze verblijven dikwijls in groepen, zowel op straat als in bijv. nachtopvang, wat het risico op besmetting nog doet toenemen.

Dakloze mensen hebben ook veel minder toegang tot gezondheidszorg, waardoor ze meestal al complicaties vertonen vooraleer op consultatie te gaan.

Dakloze mensen zijn een specifieke en uiterst kwetsbare doelgroep. Door hun levensomstandigheden en dikwijls problematische medische toestand, zijn zij uiterst vatbaar voor allerlei infecties en complicaties. Hun levensomstandigheden maken het bovendien erg moeilijk alle hygiëne- en afzonderingsvoorschriften na te leven, waardoor ze meer dan anderen het gevaar lopen besmet te geraken. Adequate en specifieke maatregelen om hen tegen besmetting te beschermen zijn dan ook nodig, om te voorkomen dat meer mensen dan nodig de intensieve verzorgingdiensten gaan belasten.

Door deze mensen te centraliseren in opvangcentra, brengen we mensen met een hoog risicoprofiel uit de hele stad bij elkaar. Zelfs met in acht name van de huidige voorzorgsmaatregelen weten we uit ervaring dat deze plaatsen gevoelig zijn voor epidemieën en de verspreiding van ziektekiemen. In zo'n structuur is er maar één geval nodig om vele andere bewoners te besmetten. Dit komt natuurlijk pas over twee weken of meer tot uiting.

Ook is het voor sommigen moeilijk om de ‘social distancing’- en hygiënevoorschriften na te leven, gezien hun gewoontes op straat en de geestelijke gezondheidsproblemen die bij dit kwetsbare publiek aanwezig zijn. Dit verhoogt het risico van verspreiding van het virus in het opvangcentrum als er een positief geval wordt gevonden.

Het verdient daarom de voorkeur om individuele huisvesting aan te bieden, die een eventuele afzondering mogelijk maakt, in plaats van collectieve huisvesting die het niet mogelijk maakt om de overdracht van het virus onder controle te houden. Tenzij er op een afdoende manier getest en positief bevonden personen afgezonderd kunnen worden.

50% van de besmette personen vertoont geen uiterlijke symptomen. Als we dus enkel op de symptomen vertrouwen om de geïnfecteerden te identificeren, missen we de helft van de gevallen. Het effect van de afzondering van op die manier geïdentificeerde personen op de verspreiding van het virus is daardoor zeer klein.

Door mensen zonder symptomen te groeperen, lopen we bovendien het risico om toch mensen in deze groep te hebben die besmettelijk zijn en die anderen kunnen besmetten.

Omgekeerd zullen er in de groep mensen met uiterlijke symptomen mensen, er een aantal zijn die wel gelijkaardige symptomen vertonen, maar toch niet het corona-virus hebben. Maar zij lopen dan wel het risico toch met het virus besmet te worden door de anderen in die groep.

Dus zowel voor wat betreft de bescherming van individuele mensen tegen besmetting, als wat betreft de algemene bestrijding van de epidemie, is het een maatregel met een negatieve impact.

Op zich zijn er geen objectieve redenen om niet snel met zo’n test- en opsporingsprogramma te beginnen. Men verwijst soms naar het gebrek aan testen of zaait twijfel over het nut ervan buiten de ziekenhuizen. Wij denken dat met de huidige testcapaciteit, er toch voorrang moet gegeven worden aan het testen van die groepen die het meest kans maken op intensieve zorg afdelingen terecht te komen, om de verspreiding van het virus binnen die groep zoveel mogelijk terug te dringen.

Het is ons niet duidelijk waarom de overheid zo gericht is op de diagnosestelling van enkel wie al ziek is en niet geeft om a-symptomatische mensen, die nochtans belangrijke verspreiders van de besmetting dreigen te zijn, zeker binnen zo’n specifieke groep als dakloze mensen.

Als we cynisch zouden zijn, zouden we kunnen denken dat deze groep niet belangrijk genoeg wordt geacht. Numeriek gezien zijn ze ook niet belangrijk, maar door hun grote kwetsbaarheid en vatbaarheid voor infecties, zijn de mogelijke gevolgen voor de ziekenhuizen echter niet te verwaarlozen.

Normaal gesproken test men in een gesloten groep twee keer, met een interval van 8 dagen, om er zeker van te zijn dat we alle besmette mensen hebben opgespoord, want in de incubatiefase kunnen mensen nog steeds negatief testen terwijl ze wel al besmet zijn. Aangezien dit een semi-gesloten groep is, moet er een procedure voorzien worden om in het begin de nieuwkomers te testen en zo nodig te isoleren, anders riskeert men opnieuw de hele groep te besmetten.

Eenzelfde persoon herhaaldelijk testen, is geen probleem. Het gaat erom de mensen die getest moeten worden, d.w.z. die het meeste risico vertonen om besmet te geraken en complicaties te ontwikkelen die tot een opname op intensieve zorgen leiden, voldoende getest worden.

Er worden twee volledig gescheiden afdelingen ingericht (idealiter twee verschillende centra). In principe komen de mensen binnen via een ‘triage-centrum’, waar ze onderzocht en getest worden. Dat kan deel uitmaken van het ‘negatief-centrum’ waar niet-besmette personen (negatieve test) worden opgevangen. Positief geteste mensen worden doorverwezen naar het daarvoor specifieke centrum.

Mensen die de ziekte hebben gehad en geen symptomen meer hebben, worden opnieuw getest om te bevestigen dat ze geen drager meer zijn. Op dat moment kunnen ze terugkeren naar het ‘negatief-centrum’.

Vermits 50% van de dragers van het virus geen symptomen vertoont, is een scheiding op basis van enkel uiterlijke symptomen, onvoldoende. Zo komen immers onvermijdelijk besmette personen in de afdeling voor niet-besmette personen terecht. Vandaar dat actief en systematisch testen van deze populatie een must is.

Dakloze mensen zijn evengoed burgers in onze samenleving dan anderen, en hebben recht op een evenwaardige en menselijke behandeling. Ze hebben dus niet minder recht dan anderen om zich te kunnen afzonderen en zo mogelijk getest te worden, integendeel, gezien hun uiterst kwetsbare situatie.

Het is immers perfect mogelijk onderdak te organiseren, zelfs in een collectieve structuur indien nodig: via een systematische screening kunnen we besmette personen van anderen isoleren en iedereen een fatsoenlijk en veilig onderkomen bieden. Wat niet wegneemt dat individuele huisvesting de voorkeur heeft.

Bovendien leven veel dakloze mensen ook in groep op straat, en misschien nog wel meer in deze tijd waarin ze nog meer dan anders op wederzijdse hulp aangewezen zijn, gezien de sluiting van opvangcentra, sociale restaurants en andere hulpdiensten. Een systematische screening van deze groep is daarom meer dan wenselijk om degenen die echt besmettelijk zijn te kunnen afzonderen.

Dakloze mensen zijn burgers van onze samenleving zoals anderen. Zij zijn niet meer of minder besmettelijk dan andere personen omdat ze dakloos zijn. Wel is het zo dat zij door hun fysieke en mentale toestand en de omstandigheden waarin ze gedwongen zijn te overleven, met weinig of geen toegang tot sanitaire voorzieningen en zonder de nodige informatie en middelen om hun basis-hygiëne te onderhouden, een specifiek risico lopen om zelf besmet te geraken, complicaties te ontwikkelen en voortijdig te overlijden.

Zelfs wanneer men hen op straat ontmoet, zijn de basis voorschriften van afstand houden en handen wassen, in principe afdoende om besmetting te voorkomen.

Anderzijds zou het natuurlijk nog veel beter zijn, zowel voor henzelf als voor anderen, wanneer zij de regels m.b.t. afzondering zouden kunnen naleven door zich in een eigen woonst te kunnen terug trekken. Dat is de grote uitdaging waar we als samenleving voor staan, namelijk een eind maken aan dakloosheid.